Partijen bij een aannemingsovereenkomst zijn verplicht om met elkaars belangen rekening te houden. Dit komt onder meer tot uitdrukking in verschillende wettelijke waarschuwingsplichten van de aannemer.
Zo is de aannemer verplicht om zijn opdrachtgever te waarschuwen voor fouten in het ontwerp (art. 7:754 BW), de ongeschiktheid van de zaken die afkomstig zijn van de opdrachtgever, waaronder de grond waarop wordt gebouwd (art. 7:760 lid 2 BW) en voor overschrijding van een door de aannemer verstrekte richtprijs (art. 7:752 lid 2 BW). Maar bij deze expliciete wettelijke waarschuwingsplichten blijft het niet. Een waarschuwingsplicht kan ook uit het ongeschreven recht voortvloeien. Bovendien kan een waarschuwingsplicht ook gelden ten opzichte van een ander dan de directe opdrachtgever. Zo moet een onderaannemer de opdrachtgever waarschuwen voor fouten in het werk van de hoofdaannemer. Een arrest van het Gerechtshof Amsterdam illustreert dit.
De zaak ging over de bouw van 175 woningen. De hoofdaannemer had het metsel- en steigerwerk in onderaanneming uitbesteed. De onderaannemer had geconstateerd dat de DPC-folie onjuist was aangebracht. Toch was hij begonnen met het metselwerk, zonder de hoofdaannemer of de opdrachtgever daarvan op de hoogte te stellen. De opdrachtgever had de gebrekkig aangebrachte DPC-folie pas na oplevering ontdekt. Om dit gebrek te herstellen moest het metselwerk worden gesloopt en opnieuw worden aangebracht. Het herstel liep hierdoor behoorlijk in de papieren. De hoofdaannemer was ten opzichte van de opdrachtgever aansprakelijk voor deze fout, maar hij was failliet gegaan en bood daardoor geen verhaal. De opdrachtgever sprak daarom de onderaannemer aan voor de herstelkosten.
Het aanbrengen van de DPC-folie behoorde niet tot de verplichtingen van de onderaannemer. Toch gaat de onderaannemer niet vrijuit voor de fout die daarbij is gemaakt. Het hof overweegt dat de fout voor de onderaannemer kenbaar was. De onderaannemer wist bovendien dat lekkage als gevolg van de gebrekkig aangebrachte DPC-folie zo goed als zeker was en dat de herstelkosten relatief hoog zouden uitvallen. Voor het herstel moest immers het metselwerk worden gesloopt en opnieuw worden aangebracht. Door de fout niet te melden is de onderaannemer niet alleen tekortgeschoten jegens de hoofdaannemer, maar heeft hij volgens het hof ook onrechtmatig gehandeld jegens de opdrachtgever. De onderaannemer was namelijk bekend met het belang van de opdrachtgever bij een correcte uitvoering van het werk en wist dat de hoofdaannemer op de rand van een faillissement stond en geen verhaal zou bieden. De onderaannemer heeft door niet te waarschuwen voor de fout in het werk van een derde het belang van de opdrachtgever verwaarloosd en is daarom aansprakelijk voor (een deel van) de herstelkosten.