In bijna in iedere aanbestedingsleidraad kom je hem tegen; het benaderverbod. Ondernemers mogen met vragen of opmerkingen over de aanbesteding alleen contact opnemen met de in de aanbestedingsleidraad genoemde persoon. Benaderen zij toch iemand anders, dan volgt uitsluiting van deelname aan de procedure. Je komt het benaderverbod zo vaak tegen, dat je er misschien nooit over hebt nagedacht: mogen aanbesteders wel een benaderverbod opnemen in hun aanbestedingsstukken? Die vraag kreeg het Hof Den Haag onlangs te beantwoorden.
De vraag naar de toelaatbaarheid van het benaderverbod komt voort uit de in artikel 2.87 lid 1 onderdeel i van de Aanbestedingswet bedoelde uitsluitingsgrond. De aanbesteder kan een ondernemer uitsluiten die heeft geprobeerd om het besluitvormingsproces van de aanbesteder onrechtmatig te beïnvloeden, om vertrouwelijke informatie te verkrijgen die hem onrechtmatige voordelen in de aanbestedingsprocedure kan bezorgen of door nalatigheid misleidende informatie heeft verstrekt die een belangrijke invloed kan hebben op besluiten over uitsluiting, selectie en gunning. Een benaderverbod strekt er ook toe onrechtmatige beïnvloeding van de aanbestedingsprocedure en bevoordeling van ondernemers te voorkomen. Er bestaan dus overeenkomsten tussen het benaderverbod en de artikel 2.87 lid 1 onderdeel i van de Aanbestedingswet bedoelde uitsluitingsgrond.
Volgens de rechtspraak zijn de in de Aanbestedingswet opgenomen facultatieve uitsluitingsgronden limitatief. Dit betekent dat lidstaten (en aanbesteders) buiten de in de Aanbestedingswet geregelde gevallen geen andere uitsluitingsgronden mogen toepassen, tenminste voor zover deze zien op de professionele kwaliteiten van ondernemers, zoals integriteit, kredietwaardigheid en betrouwbaarheid. Lidstaten (en aanbesteders) mogen wel daarnaast uitsluitingsmaatregelen vaststellen die beogen te waarborgen dat het beginsel van gelijke behandeling en het transparantiebeginsel in acht worden genomen. Dit onderscheid blinkt niet uit in helderheid.
Ziet een benaderverbod op de professionele kwaliteiten van ondernemers of beoogt hij de gelijke behandeling van ondernemers en transparantie te waarborgen? Het Hof Den Haag meent het laatste. Een benaderverbod strekt er volgens hem toe de gelijke behandeling van inschrijvers te waarborgen en te voorkomen dat inschrijvers op een niet transparante manier contact hebben met de aanbesteder. Een aanbesteder mag dus een benaderverbod opnemen in de aanbestedingsstukken.
In het oordeel van het hof lijkt ook een rol te spelen dat bij het toepassen van facultatieve uitsluitingsgronden alleen gedragingen voorafgaand aan inschrijving kunnen worden betrokken, terwijl een benaderverbod ook in de fase ná inschrijving, de beoordelingsfase, van belang is. Die redenering is op zich goed te volgen, maar de in de tijd beperkte werking van de facultatieve uitsluitingsgronden, berust op een ongelukkige implementatie van de aanbestedingsrichtlijn (2014/24/EU) door de Nederlandse wetgever. Artikel 57 lid 5 van de aanbestedingsrichtlijn bepaalt dat de aanbesteder op ieder moment tijdens een aanbestedingsprocedure een ondernemer waarop een facultatieve uitsluitingsgrond van toepassing is, kan uitsluiten. De Nederlandse wetgever heeft in artikel 2.87 lid 2 van de Aanbestedingswet de gedragingen die de aanbesteder in aanmerking mag nemen bij het toepassen van facultatieve uitsluitingsgronden, beperkt tot gedragingen die zich voor inschrijving hebben voorgedaan.