Op aanbesteders rusten vele motiveringsplicht; van de beslissing om twee of meer opdrachten samen te voegen tot de keuze voor een langere looptijd van een raamovereenkomst dan 4 jaar. En van de keuze voor de aanbestedingsprocedure tot de gunningsbeslissing. Deze motiveringsplichten hebben één ding gemeen: zij zijn expliciet in de Aanbestedingswet vastgelegd. Soms is een motiveringsplicht moeilijker te zien aankomen. Een mooi voorbeeld hiervan biedt een recente uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag.
De zaak ging over een Europese niet-openbare procedure voor onderhoud en beheer van wegen. In de aanbestedingsstukken was bepaald dat alle tarieven reëel moeten zijn. De tarieven moesten met andere woorden de kosten voor de uit te voeren werkzaamheden en materialen ‘redelijkerwijs afdekken'. Verder was bepaald dat de opgegeven prijzen realistisch, herleidbaar, redelijk en marktconform moeten zijn.
Bij voorlopige gunning bleek dat de inschrijfprijs van de winnaar fors lager lag dan die van de opvolgend inschrijver en het gemiddelde van de inschrijfprijzen (51%). Een van de afgewezen inschrijvers maakte bezwaar tegen de gunningsbeslissing. Volgens hem voldeed de winnende inschrijving niet aan de gestelde eisen en moest deze worden afgewezen. De aanbesteder zou op zijn minst gedegen onderzoek moeten doen naar de inschrijfprijs van de voorlopige winnaar.
De aanbesteder stelde dat hij – onverplicht – gedegen onderzoek had verricht naar de inschrijfprijs van de winnende inschrijving. Hij was tot de conclusie gekomen dat de winnende inschrijving, realistisch, herleidbaar, redelijk en marktconform was en dat er geen sprake was van een abnormaal lage of irreële inschrijving. Hij had de afgewezen inschrijver hiervan al vóór het kort geding in reactie op een schriftelijk bezwaar op de hoogte gebracht. Hij meende dat hiermee de kous af was.
De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. Hij vindt nader onderzoek naar de winnende inschrijving te ver gaan. Dat geldt ook voor afwijzing. Hoewel er voldoende reden is om aan de juistheid van de winnende inschrijving te twijfelen, kan in het kort geding namelijk niet worden vastgesteld dat deze inschrijving ongeldig is. De voorzieningenrechter vindt wel dat de aanbesteder zijn oordeel over de geldigheid van de winnende inschrijver moet motiveren. De aanbesteder heeft volgens de voorzieningenrechter alleen in zeer algemene bewoordingen het proces van de beoordeling van de geldigheid van de winnende inschrijving toegelicht. Hij heeft geen informatie verstrekt waarmee de afgewezen inschrijver (en de voorzieningenrechter) in staat zijn gesteld om het verschil tussen de inschrijfprijzen beter te begrijpen en te begrijpen waarom de gekozen inschrijving, zoals de aanbesteder zelf stelt, realistisch, herleidbaar, redelijk en marktconform is.
Dat de aanbesteder geen bedrijfsvertrouwelijke informatie mag prijsgeven is geen excuus. De aanbesteder moet in staat worden geacht in neutrale bewoordingen inzicht in de kenmerken van de winnende inschrijving te verschaffen, aldus de voorzieningenrechter
Een motiveringsplicht kan uit onverwachte hoek komen. Hoewel de voorzieningenrechter dit niet met zoveel woorden zegt, lijkt hij de motiveringsplicht af te leiden uit artikel 2.130 van de Aanbestedingswet, waarin de motiveringsplicht voor de gunningsbeslissing is neergelegd. Hoewel de uitspraak in mijn ogen nuttig is voor de aanbestedingspraktijk, kunnen hieruit niet al te verstrekkende conclusies worden getrokken. Aanbesteders hoeven echt niet in iedere aanbestedingsprocedure te motiveren waarom zij vinden dat uitgekozen inschrijving geldig is. Maar wanneer op basis van objectieve gegevens reden is aan de geldigheid van de winnende inschrijving te twijfelen, kan een aanbesteder niet de kaken op elkaar houden.