De aanbestedingsregels stimuleren vrije, eerlijke concurrentie tussen bedrijven. Onderlinge afstemming van inschrijvingen (collusie) doet ernstig afbreuk aan de concurrentie en moet daarom te allen tijde worden vermeden. Moet een aanbesteder onderzoek doen naar collusie? En zo ja, hoe ver reikt die onderzoeksplicht? Deze vragen kwamen aan de orde in een recente aanbestedingszaak bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam.
De zaak ging over een aanbesteding van taxivervoer. De opdracht was verdeeld in vier percelen. Tot de inschrijvers behoorden twee bedrijven die als zustervennootschappen deel uitmaakten van hetzelfde concern. Een afwezen inschrijver vond dat de aanbesteder deze twee bedrijven van deelname aan de aanbestedingsprocedure had moeten uitsluiten. Hij meende namelijk dat er sprake was van onderlinge afstemming van de inschrijvingen. Naast de vennootschappelijke band wees de afgewezen inschrijver op de volgende omstandigheden:
De beginselen van gelijke behandeling en transparantie eisen dat alle inschrijvers aantoonbaar onafhankelijk van elkaar hun aanbieding doen. Dat geldt ook voor concerngenoten, aldus de voorzieningenrechter. Op de aanbesteder rust een onderzoeksplicht. De vraag hoe ver het onderzoek van de aanbesteder moet gaan, is volgens de voorzieningenrechter niet in zijn algemeenheid te beantwoorden.
In dit specifieke geval is vastgesteld dat de inschrijvingen van de twee bedrijven door verschillende personen zijn ondertekend. De twee bedrijven hebben verschillende tarieven aangeboden en verschillende referentieopdrachten ingediend. Tot slot hebben beide bedrijven verklaard onafhankelijk van elkaar te hebben ingeschreven. De voorzieningenrechter oordeelt dat de aanbesteder onder de gegeven omstandigheden aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan en mocht aannemen dat er geen sprake was van onderlinge afstemming van inschrijvingen. Hij wijst het bezwaar van de afgewezen inschrijver van de hand.